16/11
het is grijs, buiten. geen kier te vinden. een grote lap grijs als getrokken van oost naar west en noord naar zuid. ik kijk weer uit op een flink aantal essen. als zeewier zwaaien takken mee met de zuidwesterwind. maar de wind trekt de lap niet kapot, niet opzij. grijs.
anderhalve kilometer verderop woont, deint, het ijsselmeer.
in the grand scheme of things zijn er weinig dingen die er toe doen, maar altijd doet het water er toe, het noorden, en bomen. dingen die duren.
ik klik mijn bureaulamp aan.
kloktijd is me aan het ontglippen, de wereld is me aan het ontglippen—nee: het blijft niet langer kleven. er zijn veel manieren van in de wereld zijn, een groot aantal van die manieren lijken op elkaar. de meeste manieren bewegen mee met kloktijd. ik weet niet wat dat oppervlak betekent, waar het naartoe golft. ik ben aan het verdwijnen naar verweg, naar boven.
lucht, licht, water, wolk, wind (-kind).
(geduwd, gedragen, aangeraakt worden door iets eeuwigs. iets dat al zo oud is dat ik me niet voor kan stellen wat die verte, diepte betekent. wat er is verdwenen. hoeverweg we zijn geraakt.)
vandaag kwam ik er achter dat mijn naam ook horizon betekent. natuurlijk, zucht iets in mij. ik moet erom huilen.
wat is er niet veranderd? wat is er oud zoals wind, regen, wolken, wad? oud maar altijd in beweging, maar oud. wanneer word ik aangeraakt door langgeleden?
*
ik lees thomas hardy's far from the madding crowd.
ik teken met potlood, gebruik waterverf.
het zijn vragen, ik begrijp het. en er zijn geen antwoorden. die fragen selbst liebzuhaben, ik weet het. en daar houdt het weten op.
*