aldus krupa ge in haar boek rivers remember, door robert macfarlane geparafraseerd in zijn nieuwste boek: zowel de titel van ge's boek als de geleende woorden hierboven zijn een antwoord op de vraag die robert macfarlane stelt met zijn leeft een rivier?: iets dat levenloos is kan *zich* immers niets herinneren, geen strijd leveren, geen ander leven voeden en/ of voortbrengen bovendien.
macfarlane stelt die vraag dan ook niet echt, eigenlijk, hij weet allang dat het antwoord ja is. maar hij wil de vraag verspreiden, en hoe doe je dat efficiënter dan door het op de cover van een boek te plaatsen?
*
het zit in taal, niet? de manier waarop we over niet-menselijke-wezens denken, praten, schrijven, is het gevolg van onze grammatica en woordkeuze: en de gevolgen van onze taal voor de rest van de wereld zijn groot: we overheersen door middel van taal. (ik schreef eerst met behulp van taal maar ik weet niet of taal het daarmee eens is.)
*
het punt is: als (en dat is geen vraag wat mij betreft) een rivier leeft, een subject is in plaats van een object: wat hebben wij deze wezens dan aangedaan, doen we ze nog steeds aan? onze medebewoners, medewezens. (kin, familie.)ze bestonden al zolang de tijd duurt...
waarom zijn sommige mensen wel in staat zijn om over rivieren (etcetera) te denken als wezens die je kunt verdringen, en anderen niet? is het cultuur, opvoeding, is het zoals alles en altijd nature/ nurture?
waarschijnlijk. (attention, attitude.) maar ook: het is een keuze. zoals krupa ge schrijft: we kunnen erlangs lopen en de andere kant op kijken: we kunnen kiezen het niet te zien. omdat het pijn doet? omdat het moeilijk is? maar doet de vernietiging van onze thuis (want leefomgeving) dan geen zeer?
mary oliver in ‘upstream’ (een inleidend essay van het gelijknamige boek):
teach the children. we don’t matter so much, but the children do. show them daisies and the pale hepatica. teach them the taste of sassafras and wintergreen. the lives of the blue sailors, mallow, sunbursts, the moccasin flowers. and the frisky ones—inkberry, lamb’s-quarters, blueberries. and the aromatic ones—rosemary, oregano. give them peppermint to put in their pockets as they go to school. give them the fields and the woods and the possibility of the world salvaged from the lord of profit. stand them in the stream, head them upstream, rejoice as they learn to love this green space they live in, its sticks and leaves and then the silent, beautiful blossoms.
attention is the beginning of devotion.
(is alle ellende niet simpelweg een gevolg van imperialisme, kolonialisme? is mijn vermoeden. omdat inheemse bevolkingen over de hele wereld aldoor bewijzen wijzer te zijn dan wij afstammelingen van imperialisten, kolonisten: omdat zij begrijpen waar het fout gaat. raak een element van het systeem aan en je raakt, ja, het hele systeem aan: alles is immers met elkaar verbonden.)
*
(is het waar dat de gemiddelde mens niet over dieren, bomen, planten,
insecten, etcetera, het weer de wolken de wind—daar niet over nadenkt
als zijnde wezens?)
*
robert macfarlane krijgt het toch telkens weer voor elkaar een soort onderstroom van hoop te creëren in zijn werk; ook al zijn veel verhalen heel verdrietig. hij beschrijft (meestal burger-) initiatieven, ideeën en plannen als herculisch en daar zit wat in maar hercules was tot veel in staat, en eerlijk gezegd is bijvoorbeeld de erkenning van de whanganui-rivier in nieuw zeeland als rechtspersoon niet iets dat ik ooit had verwacht; hetzelfde geldt voor wat die erkenning elders in beweging heeft gezet. er is wel degelijk hoop, hoewel er ook veel ontzettend verkeerd gaat.
het gevolg van vervuiling is overigens niet alleen dat zowel rivier als haar hele verwantschap sterft (wanneer een rivier sterft, gaat ook het leven in zijn aura dood, schrijft macfarlane): ook laat het diepe sporen achter in de psyche van bijvoorbeeld mensen die achterblijven in een verwoest en vergiftigd landschap. een van de vele milieuactivisten die macfarlane aan het woord laat vertelt over een bijeenkomst die werd georganiseerd om mensen te vragen naar hun wensen voor de toekomst van hun dorp. een antwoord: we krijgen allemaal kanker. het zou fijn zijn als het gewoon astma was. niet langer weten hoe dat moet, dromen. jarenlang zoveel shit moeten gadeslaan dat er geen durf meer is voor hoop. om het landschap te verbeteren, zegt hij [yuvan aves], moet je eerst kunnen dromen, moet je eerst een góéde droom hebben.
(ik bedoel, keer op keer lees ik over de meest verschrikkelijke vernietiging van cultuur en natuur en telkens weer vraag ik me af hoe het mogelijk is dat we nog bestaan, dat er nog steeds vogels fluiten in de morgen, dat er überhaupt telkens weer een ochtend is. ik ben echter vrij zwaarmoedig van nature dus dit kan aan mij liggen.)
*
ik vind het lastig dit boek eerlijk te beoordelen, om er met afstand over te schrijven: het is een onderdompeling, en daarom lastig te overzien wat macfarlane heeft klaargespeeld, hoewel ik vermoed dat het net zo ingewikkeld is als onze relatie met, en het leven van, rivieren zelf. bovendien had ik torenhoge verwachtingen. macfarlane heeft een boek geschreven dat zeer toegankelijk is (en dat is belangrijk omdat er ongetwijfeld mensen denken dat alleen die vraag (leeft een rivier?) al sentimenteel** is) en overtuigend (nog belangrijker), maar ik was al overtuigd, dus ik had gehoopt op een meer filosofische benadering: er komen ideeën naar voren die uitgediept hadden mogen worden maar dat gebeurt niet en dat frustreert me.
iets dat me bovenmatig fascineert, bijvoorbeeld, is iets dat op pagina 328 staat geschreven, een gedachtespinsel van macfarlane's vriend/ reisgenoot wayne. hij zegt:
kijk, zo'n rivier kan goddomme een bérg splijten, een berg van het oudste, hardste gesteente op aarde. wou jij beweren dat hij niet ook ideologische bouwwerken kapot kan maken, dat die god niet in de een of andere gedaante minstens een paar van de grote concepten uit de doodsstrijd van het kapitalisme kan slopen? (..) een hypothese, zegt wayne. aarde en rivier zijn allebei goden die bestaan uit tijd, maar zelfs de aarde heeft redenen om te rivier te vrezen.
oh, dergelijke zinnen laten mij opveren want ja: alles dat groter is dan ons bestaan, wij mensen, dat alles voelt als zoveel wijzer en sterker en dieper, groter. het voelt als heilig. het goddelijke—
en onze medewezens, zij staan dichterbij dat eeuwige dan wij—
zij die weten hoe het moet: hoe je moet leven. (mijn hart raakt van slag: mijn oudste obsessie die vraag: hoe te leven. het antwoord niet te vatten in taal maar in: luisteren, aanschouwen, ademhalen?) zij, onze medewezens, inclusief zij zonder ogen neus en lippen: zo vol van bestaan dat het overstroomd, leven geeft in plaats van beperkt.dit idee van aarde en rivier als goden doet me denken aan iets dat ik een poosje geleden schreef, naar aanleiding van het boek in gesprek met de noordzee van arita baaijens:
gek genoeg zorgt juist dit boek er voor dat ik enigszins inzicht krijg in het enorme verschil tussen mij, mijn beleving van de wereld, en die van vele anderen. ik vind het moeilijk daar zelfs maar deels mijn vinger op te leggen, maar als ik bijvoorbeeld lees,
het komt gewoon niet bij ons op dat de zee doet waar zij zin in heeft. (p.27 baaijens, in gesprek met de noordzee)
dan roept alles in mij: jawel! zo heb ik de zee, bomen, de wind, altijd gezien; dat al deze bewegingen, en altijd die aanwezigheid, meer betekenis heeft dan ik kan begrijpen, bedenken. maar dat is wellicht het probleem; denken, begrijpen; daar eindigt de wereld niet. dat is niet wat ons zo diep voedt dat we onze grenzen, en tijd voelen wegvallen, zodat enkel schouwen, ervaren overblijft. be-leven. zonder daar ook maar iets voor te hoeven doen. zijn.
ik krijg van zo'n zin dan ook de kriebels, hoewel ik weet dat baaijens het goed bedoelt: omdat het de menselijke ervaring centraal stelt, omdat het spreekt met taal, woorden, die puur mens zijn en dat menselijke is juist wat zee (/ rivier) niet is. ik begrijp baaijens want zij wel, zoals ook ik mens ben—de bezieling die de zin het komt [...] niet bij ons op dat de zee doet waar zij zin in heeft impliceert is voor mij onbetwistbaar (maar het had geen vorm, ik had er geen woorden voor, tot ik werd geconfronteerd met het feit dat dit voor veel mensen allesbehalve evident is). ik geloof dat overal bezieling in zit; niet alleen in de merel maar ook in haar zang. ik vraag me regelmatig af wat dat lied betekent voor de ochtend, de avond. kan de wereld, de lucht, de zonsopkomst zonder de zang van de merel? misschien in theorie wel, maar de ziel, de ziel van de wereld?
net zo hard mijmer ik wel eens over de bedoeling van de (noorse/ griekse) goden; waar zijn ze gebleven, hoe maken we ze wakker? is het ondertussen niet eens tijd om ze te smeken om hulp? ik geef me over, namens iedereen, ook reeds dood & nog niet geboren, als dat betekent dat de varkens hun eigen plek weer in mogen nemen, en de zee-anemonen, en de huismussen.
(the moth and the fish eggs are in their place,
the bright suns i see and the dark suns i cannot see are in their place,
the palpable is in its place and the impalpable is in its place
walt whitman, song of myself)
** op pagina 100 schrijft macfarlane: het lijkt me op dat moment duidelijk, in dat vreemde, heldere water, dat zeggen dat een rivier leeft geen antropomorfe bewering is. een rivier is geen mens, en andersom ook niet. elk onttrekt zich op verschillende manieren aan de ander. zeggen dat een rivier leeft is een rivier niet personifiëren, maar de categorie ‹leven› uitbreiden en verdiepen, en daarmee - hoe zei george eliot dat ook weer? - het verbeelde bereik vergroten waarbinnen het zelf zich begeeft.
*
tips/ verdieping:
> i am the river, the river is me: een documentaire over whanganui in nieuw zeeland
> jane hirshfield being interviewed by emergence magazine, on time, mystery, and kinship
> arita baaijens bij vpro boeken in gesprek over in gesprek met de noordzee
> webinar: encountering the earth: how ecological creativity changes us and the world
Geen opmerkingen:
Een reactie posten